Enkele fragmenten uit het verhaal van Janou
Daar was Pieter.
4,5 week te vroeg. 2285 gram. Helemaal gezond.
Heel even kon ik van hem genieten, daarna ging hij – voor de zekerheid – naar de medium care.
Drie dagen later mocht ik naar huis. Zonder Pieter. Met pijn in m’n hart. Zo vaak als ik kon, ging ik naar hem toe. Eén week en honderd gram later mochten we hem mee naar huis nemen.
De kleertjes die voor hem klaar lagen en het bedje dat op hem wachtte, waren veel te groot. Maar, met de nieuwe mini-pakjes die mijn zus snel had gekocht en de kinderwagen in onze slaapkamer konden we beginnen aan ons nieuwe leven met z’n drieën!
Alles is nieuw. Alle aandacht gaat naar de baby. Er is geen seconde tijd om na te denken over jezelf.
Dat ging twee maanden goed.
Maar constant was er dat onbestemde, verdrietige gevoel. Ik dacht dat dat ‘erbij hoorde’, ik had immers geen vergelijking. Bovendien zeiden de artsen dat alles in orde was. Dus wat zeurde ik dan?
Toen ik met Pieter op controle was bij het consultatiebureau, vroeg de arts: ‘Hoe gaat het met jou?’ Daar durfde ik het voor het eerst uit te spreken: ‘Het gaat helemaal niet goed!’
Op aanraden van de consultatiearts zocht ik de hulp van een psychotherapeut. In die tijd voelde ik wel liefde en vreugde bij Guido en Pieter, maar totaal niet in mezelf. Een immens verdriet voelde ik. Diep van binnen. Tijdens de gesprekken werd me duidelijk dat ik een groot schuldgevoel naar Pieter had. Ik had immers de zwangerschap niet voldragen en hem daardoor geen goede start gegeven. Het voelde alsof ik had gefaald. Als moeder en als vrouw van Guido. En dan was daar nog de vrees dat dit nóg eens zou gebeuren. Die inzichten verklaarden mijn reactie.
….